Budovereniging BUSHi Arnhem is één van de talentenclubs die wekelijks bezig is met breed motorisch opleiden. Zij bieden judo aan voor zowel de doelgroep breedtesport als wedstrijdsport en leiden ook sporters op die judo op topniveau willen beoefenen. Het afgelopen jaar is een uitdaging geweest, maar het idee van breed motorisch opleiden heeft daar niet onder geleden. We spraken erover met Joyce Ott-Jansen, hoofdtrainer/-coach van BUSHi Arnhem.
“Ook wij zijn buiten gaan trainen”, vertelt Ott-Jansen over de veranderingen die het afgelopen jaar met zich mee hebben gebracht. “Daarin hebben we veel spelvormen gedaan om het spel- en sportplezier te behouden. Nu zijn we ook langzaamaan de judotrainingen weer aan het oppakken. Dat doen we in een zandbak, waarin we stoeivormen doen. Gooien en smijten kunnen we nu niet, maar wel met de judojas aan trekken en duwen.”
Zelf is Ott-Jansen als bewegingsagoog ook werkzaam in de Sint Maartenskliniek. Het maakt haar blik als trainster veelzijdiger. “We zijn beter gaan kijken naar bewegingen en wat een sporter nu belemmert, zodat we daaraan kunnen werken. Daarbij kijken we dan ook naar andere sporten. Wat zie je in het judo aan motorische vaardigheden, die je elders terugziet? Dan denk ik bijvoorbeeld aan het voetenwerk bij basketbal. Dat kunnen wij ook gebruiken. Want wat let je om eens een bal erin te gooien bij de trainingen?”
Die aanpak komt vooral terug bij de groep tot twaalf jaar, maar gaat daarna ook niet verloren. “Voor mij is een talent iemand die vaardig kan bewegen. Vanuit daar kunnen we verder ontwikkelen. In onze groep tot twaalf jaar zijn we vooral bezig met breed motorisch opleiden, daarna wordt het in de groepen tot achttien jaar steeds sport-specifieker. Wij leiden talenten op en hopen ze richting Papendal te helpen, maar vinden plezier en zo vaardig mogelijk bewegen juist heel belangrijk.”
Ott-Jansen merkt dat judoka’s die van andere clubs naar hen toekomen vaak minder vaardig zijn in bewegen. “Ook in onze gewone judolessen gooien wij bijvoorbeeld een balletje erin”, zo zegt ze. En dat heeft altijd een doel. “Het traint bij onze judoka’s het reactievermogen en de oog-hand coördinatie. Of ik nu het balletje opvang of een arm bij een pakking, het is min of meer hetzelfde. Door andere materialen en spelvormen uit andere sporten te gebruiken houd je het attractief en leren ze op veel manieren informatie te verwerken.”
Uitleg is daarbij heel belangrijk. “Ik wil dat mijn judoka’s, en dat is ook het kenmerk van onze club, weten waarom ze iets doen. Waarom ze ook atletiek oefeningen doen, we voetballen of basketballen. Dat is omdat we de bewegingen om kunnen zetten in judo. Hoe beter je kunt bewegen, hoe makkelijker dingen worden en hoe sneller jij kunt anticiperen, hoe beter je als judoka wordt. Bij de jongere kinderen vertel ik dan ook; ‘na het balletje komt nu die arm op jou af. Wat je net moest doen met het balletje, ga je nu met de arm doen.’ Hoe jong kinderen ook zijn, ze begrijpen waarom we dingen doen en ik leg ze ook uit waarom ik iets belangrijk vind.”
Tijdens het buiten trainen kwam het breed motorisch opleiden dan ook echt terug. “We trainen met de groep onder de twaalf veel in vakken. Dan hebben kracht, uithouding, een spelvorm en judo. Zo doen we twee keer per week een circuittraining met ze, met allerlei sporten, om ze fit te houden. En ik ben ervan overtuigd dat als ze veelzijdiger bewegen, het voor hen veel makkelijker gaat zijn om moeilijkere technieken eigen te maken.”
De groep onder de achttien jaar is een stuk sport-specifieker bezig, maar ook daarin ligt de focus niet alleen maar puur op judo. “Bij de groep tot en met vijftien jaar beginnen we met de primal moves. Wanneer de basisvoorwaarden goed zijn, pakken ze dat heel gemakkelijk op. Dus ook daar en bij de onder de achttien houden we die vormen erin om zo vaardig mogelijk te zijn. We testen ook om te kijken waar nog twee procent winst te halen is. Juist door naar andere sporten te kijken kunnen we daar weer verbeteren. Ik houd echt van gevarieerd trainen.”
Dat moet dan wel met een doel gebeuren. “Wat ik heel belangrijk vind, is dat je als trainer nadenkt waarom je een facet uit een andere sport toe wilt passen. Het moet altijd gerelateerd zijn aan je eigen sport. Dat je niet puur een uur gaat voetballen, maar er wel iets uithaalt om te gebruiken. En durf daarbij ook dingen uit te proberen. Als je breed motorisch opleidt, zie je dat kinderen ook echt betere bewegers worden. Durf als lesgever dus te experimenteren, leg uit waarom je iets doet en geeft ze een platform waar ze succes opdoen.”
Want die succeservaring, die mag volgens Ott-Jansen zeker niet onderschat worden. “Kinderen gaan pas beter bewegen als ze er ook plezier in hebben. Ze moeten altijd een succeservaring hebben. Dat vind ik ook belangrijk, dat we iedereen laten shinen. Als iemand goed is mag hij of zij dat weten, maar tien keer goed is niet meer leuk. Kijk naar de kinderen en zorg dat ook de wat mindere bewegers die succeservaring krijgen. Heb je succes, dan vind je het leuk om te doen. Dan ga je ook buitenspelen, een keer hinkelen of met een balletje spelen. Dat wil je tot twaalf jaar echt bewerkstelligen. En of ze dan gaan zwemmen, judoën of voetballen maakt mij niet uit. Ik ben ervan overtuigd dat je alleen gaat ontwikkelen als je er plezier in hebt.”