Advies - Sporttechnisch beleid

 

Het sporttechnisch beleid vormt het hart van de jeugdopleiding. De kwaliteit van wie het uitvoert, de goed gedeelde en onderbouwde visie die erachter zit en de uitvoering daarvan, zorgt voor voorspelbare kwaliteit in het opleiden van ieder kind.
 

Sporttechnisch beleidsplan 

De sporttechnische zaken worden duidelijk in het beleid beschreven. Deze hebben betrekking op het sportaanbod van de gehele vereniging. Dit beleid is geschreven voor alle leden en/of belanghebbenden binnen de vereniging. 
“Denk hierbij aan zaken als het spelen van een herkenbaar tactisch concept: zit hier door de hele vereniging eenzelfde lijn in of bepaalt elke trainer-coach dit zelf? Hetzelfde geldt voor het herkennen en ontwikkelen van talenten. Een trainer-coach 4 heeft hier vaak een duidelijke visie over en kan een serieuze adviseur zijn voor de technische commissie en/of bestuur van de sportorganisatie. Niet alleen roepen: ‘het moet anders’, maar ook aangeven hoe dat kan!”.
(bron: NOC*NSF, 2021)
 

Pedagogische en didactische principes 

De pedagogische en didactische principes worden concreet in het sporttechnisch beleidsplan beschreven. Er zijn 3 pijlers voor een pedagogisch klimaat:
1. Het besef bij volwassen dat je altijd waarden en normen overdraagt, die kinderen zich eigen maken;
2. De motiverende sfeer van de trainingen, waarin niet alleen het ‘wat’ centraal staat, maar ook het individuele kind en zijn persoonlijke ontwikkeling;
3. Een preventief beleid bij de vereniging, waarbij ongewenst gedrag bestreden wordt en gewenst gedrag gestimuleerd 
(bron: Allesoversport.nl, 2020)
 

Het pedagogisch ABC

“Het pedagogisch handelen begint vanuit de gedachte dat elk kind en zijn of haar plezierbeleving en ontwikkelingsmogelijkheden centraal staan” 
 
Er zijn verschillende modellen die betrekking hebben op de pedagogische en didactische principes. Een veel binnen de sport gebruikt model is het pedagogisch-ABC.
Bekijk voor een korte introductie het volgende filmpje:
 

 
Autonomie draait om de vrijheid van de sporter, (zelf) keuzes maken en hen betrekken bij de training en ontwikkeling. Autonomie stimuleer je door kinderen hun mening te vragen, input te stimuleren en ideeën aan te moedigen. Waarbij je als trainer/coach wel de kaders schept.
Binding gaat om de behoefte van jonge sporters om gewaardeerd en gerespecteerd te worden. Binding vergroot je door oprechte interesse te hebben in jouw sporter(s), probeer te achterhalen wat er leeft (bij ieder individu, maar ook in de groep). In de sport, maar ook daarbuiten (school en thuis).
Competentie gaat over het gevoel van kinderen dat ze zichzelf ontwikkelen en dat als succesvol ervaren, en door iets bij te dragen aan de groep. Het gevoel van competentie bereik je door jouw sporters te helpen benoemen wat hun toegevoegde waarde en krachten zijn. Als trainer/coach geef je aan dat jij vertrouwen hebt in deze kwaliteiten van jouw sporter(s).
(bron: Dutch Gymnastics, 2020)
 

Vier inzichten over trainerschap

Gebaseerd op het Trainer-Kind-Interactieonderzoek zijn vier inzichten geformuleerd om trainers -en dus ook de sporters- een stap vooruit te helpen.
1. Structureren: afspraken maken en een duidelijke structuur bieden, zodat iedereen weet wat er van hem of haar wordt verwacht
2. Stimuleren: enthousiasmeren, stimuleren, complimenten geven en de nadruk leggen op wat goed gaat. Fouten maken mag.
3. Individueel aandacht geven: aanwijzingen geven op het niveau van de individuele sporter. Zorg dat iedereen gezien wordt en zich erkend voelt.
4. Regie overdragen: vragen stellen, luisteren en sporters stapsgewijs verantwoordelijk maken voor hun eigen leerproces.
(bron: Hilhorst e.a., 2014)
 
Hulp nodig bij het verbeteren van het pedagogisch handelen; zoek contact met je gemeente, sportservice organisatie, buurtsportcoach of clubkadercoach. 
De clubkadercoach biedt daarin de perfecte ondersteuning.
Nieuwsgierig wat de clubkadercoach doet? Bekijk dan het volgende filmpje:


Brede ontwikkeling van kinderen 

In het sporttechnisch beleid wordt concreet beschreven hoe de kinderen brede ontwikkeling ondergaan. Er is een ontwikkelplan of schema waar de trainers rekening mee kunnen houden. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen het fysieke, motorische, cognitieve en sociale aspect van sport.
  • Een brede ontwikkeling staat het in het teken van leren bewegen, leren sporten en leren presteren. 
    • De eerste fase is leren bewegen. Hierbij ligt de focus op ontwikkelen, cognitief leren en een brede fundamentele basis door middel van breed motorisch opleiden. Hier wordt gesproken over de leeftijd t/m 12 jaar.
    • De tweede fase is leren sporten. Hierbij zijn de intrinsieke motivatie en sociale vaardigheden van een sporter erg belangrijk. De ontwikkeling zal steeds specifieker gericht zijn op de hoofdsport.
    • De derde fase is leren presteren. Hierbij wordt er steeds meer aandacht besteed aan omgaan met prestatiedruk, stress, voeding en de mentale kant van sport.
  • De fysieke ontwikkeling is gericht op veranderingen in het lichaam. Denk hierbij aan kracht, wendbaarheid, snelheid, uithoudingsvermogen, flexibiliteit en stabiliteit. Deze worden ook wel de Conditions of Movement genoemd.
  • De motorische ontwikkeling is gericht op de manier van bewegen. Het bestaat uit de grove- en de fijne motoriek. De coördinatieve vermogens spelen hierbij een belangrijke rol: aanpassingsvermogen, ruimtelijk oriëntatie vermogen, koppelingsvermogen, kinetisch differentiatie vermogen, ritmisch vermogen, evenwichtsvermogen en reactievermogen.
  • Ook de fundamentele motorische vaardigheden spelen een belangrijke rol bij de motorische ontwikkeling. Fundamentele motorische vaardigheden kunnen worden opgedeeld in locomotor skills, zoals rennen, springen e.d., stability skills, zoals balanceren, draaien e.d. en object control skills, zoals gooien, schieten e.d. (bron: Slingerland, 2009). Locomotor skills zijn gericht op het verplaatsen van het lichaam door de ruimte. Stability skills zijn gericht op de balans van een persoon, stilstaand of in actie. Object control skills zijn gericht op de controle hebben over bepaalde objecten in een beweging (bron: Hoeboer et al., 2014).
  • De sociale ontwikkeling is gericht op het ontwikkelen van een eigen persoonlijkheid en het leren omgaan met andere mensen (inter- en intra-persoonlijke vaardigheden). Denk daarbij aan samenwerken, communiceren of omgaan met teleurstellingen of omgaan met prestatiedruk. 
Enthousiast geworden over bovenstaande onderwerpen? Topsport Gelderland biedt in samenwerking met de Hogeschool van Arnhem & Nijmegen diverse cursussen aan. Tijdens deze cursus leer je zowel het theoretisch construct als leer je BMO praktisch toe te passen in de praktijk. 
Voor meer informatie neem contact op met bart-jan@topsportgelderland.nl
Hulp nodig bij het implementeren van deze kennis; zoek contact met je gemeente, sportservice organisatie, buurtsportcoach of clubkadercoach. 
 

Systematisch werken aan gestelde doelen 

Er wordt systematisch gewerkt aan de vooraf gestelde doelen door middel van bijvoorbeeld een jaarplanning of een opleidingsplan per week, maand, kwartaal. Hierin kunnen de opleidingsrichtlijnen worden opgenomen. 
 

Jaarplanning gebaseerd op de ontwikkellijnen van de betreffende Bond

De vereniging is bekend met de ontwikkellijnen van de betreffende Bond. Deze kunnen dus per sport en bond verschillen. De eigen jaarplanning m.b.t. de ontwikkeling van leden is gebaseerd op de ontwikkellijnen van de betreffende Bond. 
 

Visie op opleiden van kinderen 6-12 jaar ligt op ontwikkelen

Wat is de visie op het opleiden van de jeugd (6-12 jaar) binnen de vereniging? Is de vereniging op de hoogte van het belang van een brede ontwikkeling bij deze doelgroep? Staat plezier en ontwikkeling voorop i.p.v. presteren/ winnen voor deze doelgroep binnen de visie? Hoe komen de fases; leren bewegen, leren sporten en leren presteren terug in de visie? Welke factoren spelen dan een belangrijke rol voor deze leeftijd?   
 
Vroege specialisatie, te vroeg maar één sport beoefenen, kan leiden tot eerdere uitval. Het éénzijdig bewegen leidt vaker tot het krijgen van blessures en zorgt tevens voor het ervaren van minder plezier ten opzichte van een vroege diversificatie (meerdere beweegvormen op jonge leeftijd), terwijl plezier voor deze leeftijd één van de belangrijkste elementen is. Deze benadering van het ontwikkelen van motorische vaardigheden focust zich in de jongere jaren (6-12 jaar) op de basis sportvaardigheden en gaande weg steeds meer op de sport specifieke vaardigheden. Op deze manier wordt de ontwikkeling van een sporter en zijn vaardigheden geoptimaliseerd. De ontwikkeling en goed leren bewegen staat boven het presteren binnen de sport op deze leeftijd. Dit concept wordt ook wel breed motorisch ontwikkelen genoemd. De sporter zal een langere weg afleggen om bij zijn piekprestatie te komen, maar dit levert een langdurige sportcarrière op met minder drop-outs, minder blessures, een hoge intrinsieke motivatie en het vergroten van het adaptatievermogen. Kinderen die motorisch in staat zijn om meerdere fundamentele beweegvaardigheden goed uit te kunnen voeren blijven langer actief. 
In Gelderland is het Gelders Model voor talent ontwikkeling de route naar de ontwikkeling van ieders talent. Het Gelders Model speelt in op 7 pijlers voor een omgeving waarin jeugdigen hun eigen sport- en beweegtalent optimaal kunnen ontwikkelen. Jeugdigen die zich competent voelen in de sport, bewegen beter, vaker en langer. Dit is belangrijk op sociaal gebied, op emotioneel gebied, in het kader van de gezondheid en het zal ook tot meer topsportprestaties leiden. Topsportprestaties die in het Gelders Model gebruikt worden om de Gelderse jeugd te inspireren tot meer sporten en bewegen en een gezonde leefstijl.
 
 
Enthousiast geworden over het concept breed motorisch ontwikkelen? Topsport Gelderland biedt in samenwerking met de Hogeschool van Arnhem & Nijmegen een cursus breed motorisch ontwikkelen aan. Tijdens deze cursus leer je zowel het theoretisch construct als leer je BMO praktisch toe te passen in de praktijk. 
Voor meer informatie neem contact op met bart-jan@topsportgelderland.nl
 

Visie op opleiden wordt in de ontwikkelfase gericht op de behoefte van de kinderen

De fysieke en cognitieve behoeften van de kinderen zijn in kaart gebracht en de visie houdt hier rekening mee. Waarin wil een kind zich ontwikkelen en hoe kan hierop worden ingespeeld? 
De groeicurve speelt een belangrijke rol in de fysieke ontwikkeling van het kind. Per ontwikkel- en groeifase zijn er dan ook andere fysieke behoeftes.
De vereniging monitort dit door het meten van de groeicurve. Aan de hand van deze parameter kan de biologische leeftijd, chronologische leeftijd, het geboortemaand-effect en PHV-fase van de sporters in kaart worden gebracht. Hierdoor kan er extra rekening worden gehouden met de ontwikkelbehoeftes van de sporter. 
 
In de groeicurve kunnen er vier fases onderverdeeld worden. Per fase kun je rekening houden met een aantal aandachtspunten binnen de trainingsactiviteiten. Je houdt per fase rekening met welke activiteit je aanbiedt, hoe lang (omvang/volume) en de intensiteit. 
 
 
  • In de eerste fase ‘Monkey see, monkey do’ (P1), KR: <85%, M: <-1y PHV, wordt er veel aandacht besteed aan motorisch complexe oefeningen en start een sporter met complexe krachttechnieken. De fundamentele motorische vaardigheden worden benadrukt voor een brede ontwikkeling van de sporter. De sport specifieke vaardigheden zijn voornamelijk technisch van aard. De oefeningen zijn gevarieerd en hebben differentiatie mogelijkheden. Er zal een toename in kracht/snelheid optreden door een verbeterde aansturing.
  • In de tweede fase ‘Versnelde groei’ (P2), KR 85-93%, M: -1y t/m +0.3/0.6y PHV, moet een sporter rekening houden met de belasting en belastbaarheid van oefeningen. Een sporter is in deze extra gevoelig voor complicaties, omdat de sporter midden in zijn groeispurt zit. Vermijd daarom herhaalde explosieve acties zoals landen of op hoge snelheid keren. Het is belangrijk om de mobiliteit te benadrukken tijdens trainingssessies. Ook de dynamische stabiliteit en evenwichtsoefeningen zijn belangrijk in deze fase. De focus op de juiste uitvoering van een oefening is belangrijker dan de afwisseling in oefenstof. De succesbeleving van een sporter heeft grote invloed op zijn prestaties. Als een sporter krachttraining doet in deze fase, doe dit dan alleen met het eigen lichaamsgewicht.
  • In de derde fase ‘Fysieke ontwikkeling’ (P3), KR: 93-95%, M: +0.3/0.6y t/m +1.0y PHV, is er sprake van krachtstoename door spiergroei (hypertrofie). Kracht kan worden getraind op basis van eigen lichaamsgewicht + de start van lifts en toename in omvang. De sport specifieke oefeningen worden vaker herhaald op een lage intensiteit om de kwaliteit van de beweging te waarborgen. Vermijd overmatige explosieve acties om blessures te voorkomen. Mobiliteit wordt in deze fase vooral dynamisch getraind. 
  • In de vierde fase ‘Sport specifiek’ (P4), KR: >95%, M: +1.0y PHV, bepaalt de sport de trainingsvorm. De nadruk ligt op het beter worden in de hoofdsport, door middel van toename in sport specifieke omvang en intensiteit. De techniek binnen de hoofdsport krijgt meer aandacht en de generieke oefenvormen nemen af. 
Er zijn per sport en sporter grote verschillen voor het trainen binnen de ontwikkelfase. 
 
Enthousiast geworden over de groeicurve, biologische leeftijd en ontwikkelfases? Topsport Gelderland biedt in samenwerking met de Hogeschool van Arnhem & Nijmegen een cursus Ontwikkel Fasegericht Opleiden (OFO) aan. Tijdens deze cursus leer je zowel het theoretisch construct als leer je deze ontwikkel fases toe te passen in de praktijk. Voor meer informatie neem contact op met bart-jan@topsportgelderland.nl
 

Visie op opleiden houdt rekening met individuele verschillen 

De individuele verschillen zijn in kaart gebracht en hier wordt rekening mee gehouden. Het is duidelijk wat de trainingsbelasting is per doelgroep en hoe fit de kinderen zijn. Dit wordt in de jaarplanning gericht op het ontwikkelen van kinderen opgenomen. 
Voorbeelden hiervan zijn: biologische leeftijd, maturiteit, rijpheid, individuele aandachtspunten en leerstijlen. 
 
Enthousiast geworden over deze onderwerpen? Topsport Gelderland biedt in samenwerking met de Hogeschool van Arnhem & Nijmegen een cursus Ontwikkel Fasegericht Opleiden (OFO) aan. Tijdens deze cursus leer je zowel het theorisch construct als leer je deze ontwikkel fases toe te passen in de praktijk. Voor meer informatie neem contact op met bart-jan@topsportgelderland.nl
 

De ontwikkeling van vooraf opgestelde doelen wordt systematisch geëvalueerd 

Er zijn verschillende evaluatiemomenten om de ontwikkeling van vooraf opgestelde doelen te evalueren. De doelen zijn gericht op verschillende onderwerpen zoals fysiek, motorisch, cognitief en sociaal. Het kunnen korte-termijndoelen zijn, maar ook lange-termijndoelen. Voor de korte-termijndoelen wordt er gekeken of ze behaald zijn. Voor de lange-termijndoelen wordt er gekeken hoe het ervoor staat en wat er nog moet gebeuren om het doel te behalen. Door de doelen te monitoren is er een duidelijk beeld van de vooruitgang en kan dit systematisch worden bijgehouden. POP (Persoonlijk OntwikkelingsPlan) gesprekken zijn een goed voorbeeld waardoor de vereniging systematisch kan evalueren met de sporter over de vooraf opgestelde doelen.
 

Persoonlijke doelen, POP, evaluatie middels coaching gesprekken 

Er wordt aandacht besteed aan het opstellen van een Persoonlijk OntwikkelingsPlan per kind en deze worden middels coaching gesprekken geëvalueerd. Per kind worden er persoonlijke ontwikkeldoelen opgesteld waar hij/zij aan gaat werken. Hier gaat het om competentie gericht werken, evalueren en toepassen. 
Hulp nodig bij het opstellen en implementeren van het Persoonlijk OntwikkelingsPlan binnen de vereniging? Zoek contact met je gemeente, sportservice organisatie, buurtsportcoach of clubkadercoach. 
De clubkadercoach biedt daarin de perfecte ondersteuning. 

Ledenwerving 

In het beleidsplan wordt beschreven op welke manier de vereniging bezig is met het werven van nieuwe leden en het behouden van de bestaande leden. Door hier bewust mee bezig te zijn heeft de vereniging een duidelijk beeld van haar (toekomstige) leden. Voor iedere doelgroep zijn er andere motieven of belemmeringen om zich aan te melden bij een vereniging. Als vereniging is het goed om hier een duidelijk beeld van te hebben, zodat je hier op in kan spelen. 
Voordat jouw club aan de slag gaat met een actieplan om leden te werven, is het heel verstandig om eerst een analyse uit te voeren. Kijk goed naar je club, wat voor club ben je of wil je zijn? Hoeveel leden wil je hebben? Wil je een centrale rol binnen de buurt vervullen of meer een topsportclub voor de hele regio? Welke capaciteit heeft je club als organisatie en qua accommodatie? Wat voor leden wil je werven? En waar vind je die potentiële leden? Wil je je jeugdafdeling levendiger krijgen of wil je je als club meer gaan richten op de 50-plussers in je buurt? De antwoorden op deze vragen kunnen worden omgezet tot acties om het plan te laten slagen. 
(bron: NOC*NSF, 2020)
 
Meer informatie over ledenwerving en over het verkrijgen van een stimuleringsbudget? Klik dan hier
 

Jeugdselectie 

In het beleidsplan wordt beschreven hoe de jeugd wordt geselecteerd en vanaf welke leeftijd dit gebeurt. Zijn er binnen de vereniging selectieteams? Waarom wordt er geselecteerd of waarom juist niet? Waarop zijn deze selecties gebaseerd? Wat is de onderbouwing voor de manier van selecteren? Vanaf welke leeftijden zijn er selectieteams? Dit kan per sportvereniging verschillen afhankelijk van de visie. Sportverenigingen kunnen tijdens de ‘vroege’ jeugd al aan selectie doen, maar er zijn ook sportverenigingen die hier na een bepaalde leeftijd pas mee beginnen of zelfs niet selecteren. 
 
Kinderen jonger dan 10 jaar met veel sportieve mogelijkheden laten zich volgens docenten bewegingsonderwijs, ongeacht de sport, kenmerken door met name hun werkhouding en sportief leervermogen. Dit pleit ervoor om kinderen op jonge leeftijd sportbrede programma’s aan te bieden waarin ontwikkelen centraal staat. Sebastiaan Platvoet (onderzoeker en bewegingswetenschapper aan de HAN) heeft recent een onderzoek gepubliceerd waarin hij laat zien dat het huidige systeem in de sport zich echter laat kenmerken door selectie, waardoor veel kinderen al vroegtijdig afvallen en hun potentie niet wordt benut.
 
In de eerste fase van hun sportcarrière moeten kinderen hun fundamentele bewegingsvaardigheden ontwikkelen. Kinderen die deze vaardigheden goed ontwikkelen, zijn later meer fysiek actief en hebben meer kans om in de toekomst sportsucces te hebben. Door twee bestaande motoriektesten samen te voegen, heeft Platvoet een test ontwikkeld waarmee het volledige spectrum van fundamentele bewegingsvaardigheden kan worden gemeten. Een valide en betrouwbare test die kan worden toegepast in een onderwijs- of sportsetting maakt het mogelijk meer in te spelen op de individuele mogelijkheden van elk kind.
 
In een studie in het bewegingsonderwijs heeft hij aangetoond dat kinderen zich binnen een beperkte tijd (4x8 minuten oefenen) sterk kunnen verbeteren, wanneer zij doelgerichte instructie krijgen, doelgerichte oefeningen en doelgerichte individuele keuzevrijheid ervaren. De mate waarin ontwikkeling plaatsvindt, verschilt tussen kinderen: met name 7-jarige kinderen die laag scoren op sportief leervermogen, ontwikkelen hun fundamentele bewegingsvaardigheden in een periode van 28 weken significant minder. Indien in plaats van selectie het ontwikkelen van werkhouding en sportief leervermogen centraal gesteld wordt, verwacht Platvoet dat we wel eens een goudmijn aan toekomstige toppers kunnen aanboren.
 

Nazorg verlenen bij uitschrijving

Een individu die de club verlaat, krijgt de gepaste nazorg die nodig is. Er is bijvoorbeeld sprake van een exit gesprek, andere opties voor het gevolg van de sportcarrière of een doorverwijzing naar een andere vereniging. Voor de vereniging is het van grote meerwaarde om te weten waarom een sporter stopt. Het kan bijvoorbeeld zijn omdat een sporter zich niet veilig voelde, de trainingen te prestatiegericht waren, een andere sport gaat doen, stopt met sporten of de sporter werd buitengesloten. Dit zijn belangrijke punten om mee te nemen en eventueel te veranderen binnen de vereniging indien nodig. Als een sporter wilt stoppen is het belangrijk om zijn motieven te achterhalen, omdat het wel belangrijk is om te blijven sporten of bewegen. 
De vereniging heeft contacten met andere sportverenigingen, buurtsportcoaches, verenigingsondersteuner, sportbonden of andere organisaties om het individu de juiste hulp te kunnen bieden. Als de vereniging zelf niet in staat is om hulp te bieden, is de vereniging in staat om het individu door te verwijzen naar iemand die dit wel kan.